BABBELATELIER

OVERZICHT MINI-CURSUS

  1. PERSOONSGEGEVENS
    Een formulier invullen (persoonsgegevens) ¿Cuál es + enkv.? / ¿Cuáles son + mv.?
    Zich voorstellen vrouwelijke personen
    ser >< estar
    De familie bezittelijke adj.: mi, tu, su
    ⸘Quién es? / ⸘Quiénes son?
    tener
  2. DE STAD VERKENNEN
    De belangrijkste openbare plaatsen Het geslacht van de substantieven
    De weg vragen en wijzen ⸘Dónde está …?
    tener que
    De winkels Situeren in de ruimte
    de + el = del
    De bezienswaardigheden hay >< hay que
  3. ZEGGEN WAAR JE VAN HOUDT
    Sport jugar al/a la + balsport
    practicar + sport
    Me gusta ...
      Het persoonlijk voornaamwoord
    • na een voorzetsel
    • meewerkend voorwerp
    Gradaties aanbrengen
    Fruit en groente A mí también./ A mí no.
    A mí tampoco./ A mí sí.
    Ontbijt Voy a tomar / Y para beber
  4. BOODSCHAPPEN DOEN
    Hoeveelheden en verpakkingen medio,-a
    de na woorden die een hoeveelheid aanduiden
    quisiera = ik zou willen
    Boodschappen doen: bij de kruidenier unos vóór een getal = ongeveer
    vragen naar de prijs
    Een keuze maken aanwijzende voornaamwoorden en adjectieven
  5. HET LEVEN VAN ELKE DAG
    Het uur Hoofdtelwoorden van 0 tot 31
    ¿Qué + zelfstandig naamwoord?
    Dagelijkse bezigheden
    De OTT van de regelmatige wwn hablar, comer, vivir + wederkerende wwn
    Bepaald lidwoord voor lichaamsdelen
  6. WAT EEN WEER!
    Het weer Onpersoonlijke werkwoorden
    Werkwoorden met verandering van stamklinker
    pensar, entender, contar, mover
    Maanden en seizoenen Plaats van tijdsbepalingen en woorden die een frekwentie aanduiden
    Conversatie over het weer Vertaling van het is bij weersbepalingen
    Het onvoltooid deelwoord (gerundio)
    Dagen en feestdagen Rangtelwoorden
    Een datum uitdrukken
    Het bepaald lidwoord bij tijdsbepalingen
  7. KLEUR IN DE KLEERKAST!
    De kleuren Adjectieven die een kleur aanduiden
    Vrouwelijk, meervoud en overeenkomst van het adjectief / meervoud van substantieven
    Het onbepaald lidwoord
    Kleding Voy al teatro <> voy a bailar
    Kleding om te beschrijven Bepaald lidwoord om iemand aan te duiden
  8. WAOW! WAT EEN STUK!
    Het lichaam
    Iemands uiterlijk beschrijven Gebruik van ser voor fysieke eigenschappen
    Betekenis van het suffix -oso,-a
    Lichaamsdelen beschrijven Gebruik van tener en llevar
    Gebruik van het bepaald lidwoord voor lichaamsdelen
  9. IK VOEL ME NIET LEKKER.
    Ik heb pijn Me duele / bepaald lidwoord voor lichaamsdelen
    Vormen van het persoonlijk voornaamwoord
    Andere symptomen Een beleefd bevel geven
    De imperatief
    Gebruik van estar o.a. bij deelwoorden
    Wat de dokter kan doen Plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij een infinitief
  10. IEMAND UITNODIGEN
    Uitnodigen conmigo, contigo
    Het persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon
    lo/le en los/les
    De uitnodiging aannemen of afslaan Vertaling van zouden (de condicional)
    Afspreken Tijdsaanduidingen
    Plaatsaanduidingen: delante de en detrás de
  11. SHOPPEN!
    Het gesprek beginnen Vorming van de voltooid tegenwoordige tijd
    Plaats van 2 persoonlijke voornaamwoorden
    Tonen waar het kedingstuk staat en zeggen welke maat je wil Aanwijzende voornaamwoorden
    Plaatsbepalingen
    Passen le + lo, ... wordt se lo, ...
  12. MIJN HUIS, MIJN THUIS!
    De buitenkant
    Het plan en de kamers OTT van jugar (ue) en dormir (ue)
    De slaapkamer
  13. ZICH OPTUTTEN
    De badkamer
    Persoonlijke hygiëne Constructie: limpiarse los dientes
    Zich schminken
  14. IN HET HOTEL
    Een hotelkamer reserveren otro
    sentir (ie) >< servir(i)
    Problemen malo, bueno, grande
    sentir (ie) >< servir(i)
    estar + gerundio
    woordvorming des-, re-, -oso, -dura
  15. AAN TAFEL!
    De eetkamer
    De tafel Suffixen -ero,-a
    Suffixen -illo,-a en ito,-a voor verkleinwoorden
    suffix -ón voor vergrootwoorden
  16. SPREKEN OVER EEN OBJECT
    Type en gebruik Wederkerende werkwoorden met passieve betekenis
    Basiskenmerken Gebruik van ser voor basiseigenschappen
    De suffixen -ura, -dad, -tud en -or
    medir vervoegd zoals servir
    De suffixen -oso, -able Het prefix in-
  17. KOKKERELLEN
    De keuken Het suffix -dor, -dora
    Het prefix des-
    De maaltijden klaarmaken Vervoeging van cocer (Spellingsproblemen)
  18. HET OPENBAAR VERVOER
    Op de luchthaven onregelmatige werkwoorden salir en querer
    Een vliegtuigreis boeken Voorzetsels a en en
    Onregelmatige condicional van querer
    Reizen over land en over zee
  19. MET DE WAGEN OP WEG
    De auto: onderdelen / het gewone onderhoud
    Panne
    Een auto huren

pijl omhoog

© Babbelatelier 2021