BABBELATELIER

pijl links pijl rechts

PERSOONSGEGEVENS


A. Een formulier invullen

Op de luchthaven, in een hotel of bij een reservatie in een restaurant ... constant vraagt men ons naar onze persoonsgegevens.

Bekijk de delen van het formulier hieronder. Zou je het kunnen invullen? Als je twijfelt, ga dan met de muis over de afbeelding om de vertaling te zien.
Of ga direct naar het ATELIER en leer enkele nuttige vragen om op de versiertoer te gaan.

1e deel van een ID-bewijs 1e deel van het Nederlands ID-bewijs
2e deel van het Nederlands ID-bewijs 2e deel van het Nederlands ID-bewijs

Aan de slag

Probeer nu zelf iemand te vragen naar zijn geboortedatum, telefoonnummer, burgerlijke staat, mailadres ...

Om te vragen naar die gegevens gebruikt men

¿Cuál es + enkv.?
¿Cuáles son + mv.?


vb.
Wat is uw voornaam? = ¿Cuál es su nombre?
Wat zijn uw voornamen? = ¿Cuáles son sus nombres?


Merk op dat men in het Spaans de vraag begint met een omgekeerd vraagteken.

Als je hulp nodig hebt, klik dan op

ATELIER


B. Zich voorstellen

icon voor info opzoeken

Wat opzoekwerk

Zoek in de DICO jouw beroep en nog een 5-tal andere beroepen die je nuttig vindt om te onthouden.

Heb je het gemerkt?

De meeste woorden voor vrouwelijke personen lijken goed op hun mannelijke collega's en eindigen meestal op -a.

Als je er alles van wil weten, klik dan op tips

Aan de slag

Probeer nu jezelf voor te stellen: zeg hoe je heet, waar je vandaan komt, wat je beroep is en je burgerlijke staat. Klik hier voor hulp.

Merk op: vóór een voltooid deelwoord vindt men een andere vertaling van ik ben ;
Estoy jubilado,-a = ik ben gepensioneerd.
Estoy casado,-a = ik ben gehuwd.


Het werkwoord zijn:

SER ZIJN
(yo) soy ik ben
(tú) eres jij bent
(él/ella) es hij/zij is
(nosotros/nosotras) somos wij zijn
(vosotros/vosotras) sóis jullie zijn
(ellos/ellas) son zij zijn

ESTAR ZIJN
(yo) estoy ik ben
(tú) estás jij bent
(él/ella) está hij/zij is
(nosotros/nosotras) estamos wij zijn
(vosotros/vosotras) estáis jullie zijn
(ellos/ellas) están zij zijn
    TIP: ser wordt gebruikt vóór

  • een zelfstandig naamwoord
    Soy dentista. = Ik ben tandarts.
  • een voornaamwoord
    ¿Es usted? = Bent u het?
  • een telwoord
    Somos cinco = We zijn met zijn vijven.
  • een infinitief
    Lo importante, es participar = Het belangrijke is deelnemen.

Merk op: de persoonlijke voornaamwoorden die onderwerp zijn (yo, tú, ...).worden alleen uitgedrukt als ze de nadruk hebben:
yo soy = ik, ik ben >< soy = ik ben.


C. Je familie

stamboom van de grote familie
icon voor info opzoeken

Wat opzoekwerk

Opgelet: "mi" (= mijn) krijgt -s voor een meervoud:
mis abuelos = mijn grootouders / mis padres = mijn ouders.

Hetzelfde gebeurt met "tu" (= jouw) en "su" (= zijn / haar / hun / uw (beleefdheidsvorm))
tus hijos = je kinderen

Lees nu wat de ik-persoon van de stamboom (nr 14) vertelt:

Mis abuelos están jubilados. Son muy deportivos (= sportief). Tienen 2 hijos: tío Alex y mi madre.

Tío Alex es ingeniero. Su mujer, tía Luisa, no trabaja: es ama de casa (= huisvrouw). Tienen un hijo, mi primo Pedro, un estudiante muy inteligente, y una hija, mi prima Teresa que es una chica muy gentile.

Mi madre es una mujer elegante. Trabaja en una empresa. Mi padre es arquitecto. Tienen 3 hijos.

Mi hermana mayor es científica. Su marido es farmacéutico. Viven en Barcelona y tienen 2 hijos: Luna y Alberto.

Mi hermano no está casado: es soltero. Trabaja como fotógrafo para "El país", un periódico (= krant) importante.
Yo soy la hija menor. Soy dependienta en una pastelería. Estoy casada con Juan que trabaja como empleado en una agencia de viajes. Tenemos un hijo, Ricardo, y una hija adoptiva, Julia.

Los padres (de ouders) de mi marido viven en Madrid. Mi suegro es hombre de negocios. Mi suegra tiene una tienda de ropa (kledingswinkel). Tienen 2 hijos: mi marido y mi cuñada Ana.


pagina uit een fotoalbum met verscheidene leden van de familie

Aan de slag

⸘Quién es? / ⸘Quiénes son?
(= Wie is dat? / Wie zijn dat?)

Bekijk je fotoalbum en vertel wie je ziet, wat hun relatie is met jou, welk beroep ze hebben, of ze kinderen hebben en hoe oud die zijn. (Tip:telwoorden)

Merk op:

Een belangrijk werkwoord: tener = hebben, bezitten.

⸘Tiene hijos? Heeft U kinderen?
Sí. Tengo dos hijos. Ja. ik heb 2 kinderen.
Mi hijo mayor tiene cinco años. Mijn oudste zoon is vijf jaar oud.
Mi hijo menor tiene tres años. Mijn jongste zoon is drie.

Vervoeging

tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen