Hoe laat?
Een moment afspreken
¿A qué hora quedamos? | Hoe laat spreken we af? |
El lunes a los dos, ¿le conviene? | Maandag om 2 uur, past dat voor u? |
¿Está bien a los dos? | Gaat dat om twee uur? |
Mañana por la tarde, ¿te va? | Maandagnamiddag, gaat dat voor jou? |
Sí, perfecto. | Ja, prima. |
Een ander voorstel doen
¿No sería posible antes? | Kan het niet eerder? (ll Zou vroeger niet mogelijk zijn?) |
A los 2, no puedo. Mejor un poco más tarde. , | Om 2 uur kan ik niet. Liever iets later. |
El lunes, no puedo. ¿Qué tal el martes? | Maandag kan ik niet. Wat denk je van dinsdag? |
Waar?
Een plaats afspreken
¿Y dónde quedamos? | En waar spreken we af? |
¿Qué tal en el centro cultural? | In het cultureel centrum, OK? |
¿O en casa de Juan? | Of bij Jan (thuis)? |
Een (officiële) afspraak vragen
¿Puede darme una cita? | Kan ik een afspraak maken? (ll. Kan u mij een afspraak geven?) |
Quería una cita. | Ik zou een afspraak willen. |
Es para una cita. | Het is voor een afspraak. |