BABBELATELIER

HET WERKWOORD ZIJN

In het Spaans zijn er 2 onregelmatige werkwoorden die gebruikt worden om "zijn" te vertalen: ser en estar. Leer hier hun vervoeging en hun gebruik.

I. VERVOEGING



1. presente de indicativo (OTT van de Indicatief)

onderwerp SER ESTAR
(yo) soy estoy
(tú) eres estás
(él/ella/usted) es está
(nosotros,-as) somos estamos
(vosotros,-as) sois estáis
(ellos/ellas/ustedes) son están

II. GEBRUIK


TIP: ser wordt gebruikt vóór

In de andere gevallen is de algemene regel:

 

ser

 

estar

  • nationaliteit / plaats waar je (/iets) vandaan komt:
    Soy francés. (Fransman)
    Soy de Bruselas. (Ik kom uit Brussel)
  • de plaats waar iets/iemand zich (op een bepaald moment) bevindt:
    Estoy en Francia. (Ik ben/bevind mij in Frankrijk.)
  • aanwezigheid / afwezigheid:
    Pablo no está. (Pablo is er niet.)
  • specifieke kenmerken eigen aan
    a) de persoon:
  • toevallige kenmerken die afhangen van de omstandigheden
     fysische: 
Es rubio (blond).
Es joven (jong)

gezondheidstoestand bijvb.
Estoy bien. (Ik maak het goed. )
El profesor está enfermo. (ziek)
Estoy cansado. (moe)

    karakter:
    godsdienst:
Es inteligente. (slim)
Es católico. (katholiek)

Estoy contento.
Hoy estoy nervioso.

b) het object:

   materiaal, vorm, grootte, kleur...

  • Estos zapatos (schoenen) son de cuero. (van leder)
  • La mesa (tafel) es pequeña. (klein) / roja / ovalada (ovaal)

El café está caliente. ( heet.)

  bezit

  • Este coche es de Pablo.

  prijs in het algemeen
   bijwoord van hoeveelheid

  • Es muy caro. (duur)
  • ¿Cuánto es?
  • Es poco. (Het is weinig)

de prijs op een bepaald moment


Los tomates están a 1,2 € el kilo.

  • de tijd

    Son  las dos.
    Es lunes. (maandag)
    Es el 5 de diciembre.
  • tijdsaanduidingen met een voorzetsel

    ¿A cuántos estamos?
    Estámos a 5 de diciembre.
    (De hoeveelste zijn we? - De 5e december)
    Estámos en agosto.

In veel gevallen wordt er afgeweken van die regel.  De ervaring zal je leren welk werkwoord je moet gebruiken.

Nog een tip:

  • ser wordt gebruikt bij onpersoonlijke werkwoorden
                     
    vb. es necesario que (het is nodig dat) 

    uitzondering:   
     está claro que (het is duidelijk dat)

 

  • estar wordt altijd gebruikt bij participia die een toestand uitdrukken: 
                    
    vb. estar casado (gehuwd zijn)
                                 estar comiendo (aan het eten zijn)