In het Spaans zijn er 2 onregelmatige werkwoorden die gebruikt worden om "hebben" te vertalen: tener en haber. Leer hier hun vervoeging en hun gebruik.
I. VERVOEGING
1. presente de indicativo (OTT van de Indicatief)
onderwerp | TENER | HABER |
(yo) | tengo | he |
(tú) | tienes | has |
(él/ella/usted) | tiene | ha |
(nosotros,-as) | tenemos | hemos |
(vosotros,-as) | tenéis | habéis |
(ellos/ellas/ustedes) | tienen | han |
II. GEBRUIK
Algemene regel:
- tener is de normale vertaling van het werkwoord hebben, bezitten.
Het wordt ook gebruikt in bepaalde uitdrukkingen:
Tiene tres años = Hij is drie jaar Tiene que atravesar la avenida = U moet de laan oversteken. - haber is de vertaling van het hulpwerkwoord hebben en wordt dus gebruikt vóór een voltooid deelwoord.
ha decho = hij heeft gezegd