BABBELATELIER

KLEDING KOPEN

Basisdialoog

dialoog tussen klant en verkoopster

Om te beginnen

Busco un anorak.
Estoy buscando
Necesito
Ik zoek een anorak.
Ik ben op zoek naar
Ik heb een anorak nodig
En el escaparate he visto un vestido que me gusta mucho.
En la vitrina
En su catálogo
En su folleto
Ik heb in de etalage een kleed gezien dat me erg aanstaat.
in de vitrine
in uw catalogus
in uw foldertje

Tonen waar het staat


⸘Puede mostrarmelo?(1)
Sí. Es ése (²) en la esquina izquierda.
en la esquina derecha​.
en el centro.
⸘Ése(³) azul?
No, el rojo (³) al lado de la minifalda.
delante de la minifalda.
detrás de la minifalda.
⸘Ése(³) de 199 euros?
Sí.
Kan u het mij tonen?
Ja. Het is dat in de linkerhoek.
in de rechterhoek.
in het midden.
Dat blauwe?
Nee, het rode naast de mini-rok.
vóór de mini-rok..
achter de mini-rok.
Dat van 199 euro?
Ja.

(1), (²), (³) De vormen van voornaamwoorden, adjectieven en lidwoorden moeten overeenkomen met het woord dat ze bepalen.

De maat

⸘Qué talla necesita ? La 42 o la 44.
⸘Qué talla tiene ? Una talla 40.
⸘Qué talla (/número) de zapato tiene ? Una talla 40.
Welke maat heeft u (nodig)? Een 42 of een 44.
Welke maat heeft u? Maat 40.
Welke schoenmaat heeft u? Maat 40.

Passen

⸘Puedo probarmelo(1) ?
⸘Quiere probarselo(1) ?
Sí. ⸘Dónde están los probadores?
Aquí mismo, a la derecha.
Allí al fondo.
Mag ik het passen?
Wil u
Graag. Waar zijn de pashokjes?
Hier rechts
Ginds achteraan.


Past het?

Entonces ⸘le gusta ?
⸘Qué le parece ?
⸘Qué tal le queda?
⸘Qué tal le queda , la talle 6?
En? Staat het u aan?
Wat vindt u ervan?
Past het u?
Die maat 6 is die OK?
Me queda muy bien. Me lo (1) llevo.
. perfecto. (1)
Me queda / Me parece un poco estrecho. (1)
muy largo. (1).
demasiado corto. (1)
bastante ancho. (1)
Het past me zeer goed. Ik neem het.
. perfect.
Het zit me / Het lijkt me een beetje strak/smal.
erg lang.
te kort.
nogal breed.
⸘No tiene una talla más grande?
más pequeña?
⸘Puede acortarlo (1)?
alargarlo (1)?
ensancharlo (1)?
estrecharlo (1)?
Heeft u geen maat groter?
kleiner?
⸘Kan u het inkorten?
het verlengen?
het verbreden?
het versmallen?

(1), (²), (³) De vormen van voornaamwoorden, adjectieven en lidwoorden moeten overeenkomen met het woord dat ze bepalen.



pijl links pijl omhoog pijl rechts

© AV-atelier 2020